Hoofdstuk 3
Morgen zou ik hier vertrekken. Alle zaken waren afgehandeld, er was geen reden meer om hier te blijven. Zuchtend genoot ik van het uitzicht. Alles leek hier zo vredig, het was alsof de tijd stil stond. Alles kon vergeten worden, het enige wat er was, waren de prachtige piramiden, het warme zand, de rivier die glansde in de zon. En Daniël. Daniël, de enige waarbij ik ooit iets echts had gevoeld, Daniël, die ik nooit meer zou zien.
Eenmaal in de badkamer van mijn hotelkamer, kleedde ik me om en staarde naar mezelf in de spiegel. Kon ik niet gewoon afscheid nemen van Daniël? Ik verlangde er zo naar om hem nog een keer te zien. Maar diep in mijn hart wist ik dat ik hier nooit meer weg zou gaan als ik de kans kreeg om hem nog eens te zien. Daarom liep ik stug naar mijn slaapkamer, zonder mijn mobieltje mee te nemen. Ik wilde hem, en vooral mezelf, niet het idee geven dat er een kans was voor ons. Toen ik mijn slaapkamer binnenkwam zag ik hem. Daniël. Ik was vergeten hoe mooi hij was, hoeveel ik van hem hield. Hij trok me in zijn armen en kuste me. 'Ik wilde een afscheid.' Hij fluisterde de woorden zachtjes in mijn oor.
'Nou, eigenlijk wil ik helemaal geen afscheid, maar ik weet dat je niet hier blijft..' Ik kuste hem om ervoor te zorgen dat hij niet verder kon praten. Ja, ik zou hier weggaan, hoe dan ook. Dit hele houden van maakte me kwetsbaar, en ik voelde dingen die ik nooit eerder had gevoeld. Maar ik kon dit niet, ik was zwak. Ik wilde mijn oude leven terug, waarin ik iedereen afsnauwde en waarin mensen medelijden met me hadden door mijn familie. Ik wilde niet dat iemand me kende, dat iemand om me gaf, omdat ik die iemand nooit hetzelfde terug zou kunnen geven. 'Laat me met je meegaan.' Ik schudde mijn hoofd, Daniël bleef hier, en ik ging terug. Ik wilde hem niet kwetsen, geen pijn doen. Opnieuw kuste ik hem om zijn protesten af te breken, en hij probeerde de hele nacht niet meer om me tegen te spreken.
Zoals ik een paar dagen geleden had gehoopt, was er niemand toen ik thuiskwam. Er lag een briefje op de keukentafel van Seth, maar ik las hem niet. Het was vast een of ander spijtbriefje, terwijl hij alleen maar opgelucht was omdat hij de kans had gekregen om weg te gaan. Zuchtend liep ik naar boven om mijn spullen uit te pakken en mijn kleding te verwisselen. Iedereen van wie ik ooit had gehouden, was ik kwijtgeraakt. Seth, mijn moeder, mijn vader, Daniël.. En het was allemaal mijn schuld.